Cotonou, de belangrijkste stad van het West-Afrikaanse Benin, is één van de verschrikkelijkste plekken op aarde. Benin op zich is niet een land waar een mens vrolijk van wordt. Het heeft een gruwelijke geschiedenis. Ooit zijn daar vanop de kust duizenden mensen gedwongen verscheept naar de slavenmarkten van de Caraïben. Benin is erg, maar in Cotonou kom je in de hel terecht, een hedendaagse hel.

Het land vormt een lange, smalle strook die uitmondt in de oceaan. Cotonou ligt aan de kust van die oceaan en daar komen alle mensen terecht die hun dorpen en stadjes in het binnenland verlaten om hun geluk in de grote stad te beproeven. Ooit moet Cotonou een prachtige stad zijn geweest aan een schitterende lagune, maar nu heeft het veel weg van een vuilnisbelt om de eenvoudige reden dat er veel te veel mensen op een kluitje samenwonen. Al die mensen moeten zien te overleven.

Hoe doen ze dat? Wel, ze zijn kleine ondernemers. Zodra ze wat geld hebben, kopen ze een voorraadje kauwgom, of sigaretten, of pennen, of papieren zakdoekjes, en die proberen ze per stuk te verkopen in de hoop een beetje winst te maken. Met die winst kunnen ze dan een nieuwe voorraad inslaan. En zo zie je in het drukke verkeer van Cotonou jonge mensen op de ramen van 4x4’s kloppen in de hoop dat de chauffeur het raampje laat zakken en hun wat centen toestopt in ruil voor een pappieren zakdoekje of een pen. Het is de schrijnende tragiek van een land als Benin dat jonge mensen er weinig anders met hun talenten kunnen aanvangen.

Lees verder op deredactie.be

Doortje Briedé-Bultman